Woordenboek
A
B
Balk
Een balk is een ruimtefiguur met zes zijvlakken en acht hoekpunten.
De zijvakken zijn rechthoeken.
Bewerking
Een rekenkundige bewerking is het op een bepaalde manier rekenen.
Veel toegepaste bewerkingen zijn: optellen (+), aftrekken (-), vermenigvuldigen (x) en delen (:).
Andere bewerkingen zijn: kwadrateren (..2), machtsverheffen (..n) en worteltrekken (√).
Voor de 'n' bij machtsverheffen mag je een getal, bijvoorbeeld het getal 3, invullen.
De ene bewerking heeft voorrang op een andere bewerking.
Breuk, enkelvoudig
De breuken ¼, ½ en ¾ zijn enkelvoudige breuken.
De breuk 2½ is een gemengde breuk omdat er een heel getal voor staat.
Breuk, gemengd
Een gemengde breuk is een enkelvoudige breuk met een heel getal ervoor.
Zo'n breuk wordt ook wel een samengestelde breuk genoemd.
Voorbeelden: 2 1/4 en 5 1/8.
Breuk, vereenvoudigen
Een breuk vereenvoudig je door de teller en de noemer zo klein mogelijk op te schrijven.
Dit heet vereenvoudigen. Je deelt de teller en de noemer door de grootste gemene deler.
Bijvoorbeeld: 3/9 = 1/3. De teller en de noemer zijn beide door 3 gedeeld.
Zie ook onder 'GGD'.
Breuken, aftrekken
Breuken mag je pas aftrekken als de noemers gelijk zijn.
De noemer is het getal onder de breukstreep.
Ongelijke noemers maak je eerst gelijk.
Zie ook onder 'KGV'.
Breuken, delen
Breuken deel je door de breuk waardoor je deelt om te keren.
Je verwisselt dan de teller en de noemer met elkaar.
Daarna vermenigvuldig je de breuken.
Breuken, gelijknamig
Gelijknamige breuken zijn breuken met gelijke noemers.
De noemer is het getal onder de breukstreep.
Breuken, gelijkwaardig
De breuken 4/6 en 2/3 hebben dezelfde waarde.
Zulke breuken worden gelijkwaardige breuken genoemd.
Breuken, ongelijknamig
Ongelijknamige breuken zijn breuken met ongelijke noemers.
De noemer is het getal onder de breukstreep.
Breuken, optellen
Breuken mag je optellen als de noemers gelijk zijn.
Ongelijke noemers maak je eerst gelijk.
Je zoekt dan naar het kleinste gemene veelvoud.
Zie ook onder 'KGV'.
Breuken, vermenigvuldigen
Breuken vermenigvuldig je door de tellers en de noemers apart met elkaar te vermenigvuldigen.
Btw
De btw staat voor 'belasting toegevoegde waarde'.
Dit is de belasting die je betaalt op iets dat je koopt.
De btw wordt uitgedrukt in procenten.
'Exclusief btw' betekent zonder btw, en 'inclusief btw' is het bedrag met btw.
Vaak gebruik je een verhoudingstabel om de btw uit te rekenen.
C
Cijfer
Er zijn tien cijfers: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9.
Een getal is opgebouwd uit één of meer cijfers.
Bijvoorbeeld, 81 is opgebouwd uit de cijfers 8 en 1.
Cirkeldiagram
Een cirkeldiagram laat op een overzichtelijke manier zien hoe de aantallen zich verhouden.
De cirkel is verdeeld in sectoren die vaak worden ingekleurd.
D
Data
De verzamelde hoeveelheid aan informatie, ofwel gegevens, wordt in de statistiek data genoemd.
Deca
Het voorvoegsel "deca" heeft een waarde van tien.
1 dam is gelijk aan 10 m.
Deci
Het voorvoegsel "deci" staat voor één tiende deel.
1 decimeter is gelijk aan 0,1 meter.
Decimaal stelsel
Het decimale stelsel, waarbij er met de cijfers 0 tot en met 9 wordt gerekend, wordt ook wel het tientallige talstelsel genoemd.
Deelstreep
De deelstreep geeft aan dat het een deling betreft.
Het symbool is het / -teken.
De deelstreep van een breuk wordt een breukstreep genoemd.
Deeltal
Het deeltal is het getal dat gedeeld wordt.
Van de deling 42 : 6 = 7 is 42 het deeltal.
Diagonaal
Diagonaal betekent (vaak schuin) lopend van het ene hoekpunt naar het tegenoverliggende hoekpunt.
Hiermee worden niet de hoekpunten bedoeld die naast elkaar liggen.
De lengte van de diagonaal van het beeldscherm van een computer is een maat voor de schermgrootte.
Driehoek
Een driehoek is een vlak figuur en valt onder de vlakke figuren.
Een driehoek heeft drie hoeken en drie zijden. De drie hoeken zijn samen 180º.
E
Eenheid
Met een eenheid druk je de grootte van een maat uit.
Bekende eenheden zijn die voor lengte, oppervlakte en inhoud.
Voor geld hebben we de euro (€) als eenheid.
Eenheid, computer
De byte is de standaardeenheid voor de computer. Voor de byte wordt een voorvoegsel geplaatst om de grootte van de maat aan te geven.
Veel gebruikte voorvoegsels in de 'computerwereld' zijn: kilo, mega, giga en tera.
Een byte is zelf weer opgebouwd uit acht bits.
Eenheid, gewicht
Het gewicht geeft aan hoe zwaar iets is. De standaardeenheid of -maat voor gewicht is de gram.
Het symbool is g.
Eenheid, inhoud
De inhoud geeft aan hoeveel ruimte wordt ingenomen.
De standaardeenheid of -maat voor de inhoud is de kubieke meter.
Het symbool is m3.
Eenheid, lengte
Het gewicht geeft aan hoe lang iets is.
De standaardeenheid of -maat voor de lengte is de meter.
Het symbool is m.
Eenheid, oppervlakte
De oppervlakte geeft aan hoe groot een bepaald gebied is.
De standaardeenheid of -maat voor de oppervlakte is de vierkante meter.
Het symbool is m2.
Eenheid, tijd
De standaardeenheid of -maat voor de tijd is de seconde. Het symbool is s.
Bekende tijdseenheden zijn: jaar, kwartaal, maand, week, dag, uur.
Een kleinere tijdseenheid dan de seconde is de milliseconde. Dat is éénduizendste deel van een seconde.
Even
Een even getal is een geheel getal dat deelbaar is door 2.
Bijvoorbeeld: 18 is even want 18 : 3 = 6.
Er blijft geen rest over.
Evenwijdig
Als twee lijnen dezelfde richting hebben, lopen ze evenwijdig.
Een ander woord voor evenwijdig is parallel.
Twee vlakken zijn evenwijdig als deze overal even ver van elkaar af liggen.
F
Factor
Een factor is het getal waarmee je vermenigvuldigt of deelt.
Voorbeelden:
Van de vermenigvuldiging 6 × 2 = 12, is 2 de vermenigvuldigingsfactor.
Van de deling 24 : 8 = 3, is 8 de deelfactor.
Frequentie
De frequentie geeft aan hoe vaak iets voorkomt.
Bijvoorbeeld: het gemiddelde aantal huisdieren per gezin in Nederland.
G
Gemiddelde
Je berekent het gemiddelde door de som te nemen en deze te delen door het aantal getallen.
Het gemiddelde van 6, 8, 8 en 10 is 32 : 4 = 8.
Getallen, domein
In het domein Getallen gaat het om het krijgen van begrip voor en het rekenen met getallen.
Een getallenlijn is een handig hulpmiddel om getallen van klein naar groot weer te geven.
Getallen, soorten
Er zijn verschillende soorten ofwel groepen van getallen te onderscheiden.
De natuurlijke getallen zijn de hele positieve getallen: 0, 1, 2, 3, 4, ...
De 0 wordt niet altijd meegerekend. De nul is neutraal.
De gehele getallen omvatten ook de negatieve getallen: -3, -2, -1, 0 ,1, 2, 3.
Een geheel of heel getal is een getal zonder een komma of breuk.
Een breuk is een gebroken getal.
Getallen, splitsen
Getallen zijn te splitsen in kleinere stukjes, om er gemakkelijker mee te kunnen rekenen.
Bijvoorbeeld, voor de komma in: honderdtallen, tientallen en eenheden.
En na de komma in: tienden, honderdsten en duizendsten.
Voorbeeld: 124,9 = 100 + 20 + 4 + 0,9.
Getallen, waarde
Een getal is opgebouwd uit één of meer cijfers.
Elk cijfer staat voor een bepaalde waarde.
Van het getal 823 heeft het cijfer 2 een waarde van 20. De 8 staat voor het aantal honderdtallen, de 2 voor de tientallen en de 3 voor de eenheden.
Getallenlijn
Op een getallenlijn staan getallen van klein naar groot geordend.
Links van de nul staan de negatieve getallen en rechts van de nul de positieve getallen. De nul is neutraal.
Een getallenlijn wordt ook wel een getallenas genoemd.
GGD
Je zoekt naar de grootste gemene deler om een breuk te vereenvoudigen.
De afkorting is ggd.
Dit is het getal waardoor je de teller en de noemer deelt om de breuk kleiner te maken.
"Gemene" in de betekenis van "gemeenschappelijke".
Grootheid
Iets dat je kunt meten, wordt een grootheid genoemd.
Bekende grootheden zijn: lengte, omtrek, afstand, oppervlak(te), inhoud, gewicht, tijd en snelheid.
Een grootheid wordt uitgedrukt in een maat ofwel in een eenheid.
Van de grootheid lengte is de standaardmaat de meter.
Bijvoorbeeld: de lengte is 10 meter.
Groter dan
24 > 11 betekent dat het getal 24 groter is dan 11.
Het symbool > is het 'groter dan' teken.
Links van dit teken staat het grootste getal.
H
Haakjes
Getallen die bij elkaar horen, worden vaak tussen haakjes geplaatst.
Bijvoorbeeld: ( 5 + 8 ) x 4 = 13 x 4 = 52
I
K
KGV
Je zoekt naar het kleinste gemene veelvoud om de noemers van breuken gelijk te maken.
De afkorting is kgv.
Het kgv wordt de nieuwe noemer.
"Gemene" in de betekenis van "gemeenschappelijke".
Kleiner dan
16 < 28 betekent dat het getal 16 kleiner is dan 28.
Het symbool < is het 'kleiner dan' teken.
Links van dit teken staat het kleinste getal.
Kolomrekenen
Bij kolomrekenen worden de honderdtallen, tientallen en eenheden onder elkaar geplaatst, om er gemakkelijker mee te kunnen rekenen.
Het grootste getal plaats je bij voorkeur boven en het kleinste onder.
Je kunt kolomsgewijs optellen, aftrekken en vermenigvuldigen.
Op MijnRekensite leer je kolomrekenen op de moderne manier en op de traditionele manier met onthouden.
Bij de moderne manier reken je van groot-naar-klein of van klein-naar-groot.
Komma, verschuiven
Bij vermenigvuldigen met 10 verschuift de komma één plaats naar rechts. Bij vermenigvuldigen met 100 verschuift de komma twee plaatsen naar rechts.
Bijvoorbeeld: 5,41 × 10 = 54,1.
Bij delen door 10 verschuift de komma één plaats naar links. En bij delen door 100 verschuift de komma twee plaatsen naar links.
Bijvoorbeeld: 6550,2 : 100 = 65,502.
Kommagetal, decimaal getal
Een kommagetal is een getal met één of meer cijfers na de komma.
Bijvoorbeeld: 5,371
De cijfers na de komma worden decimalen genoemd.
Een kommagetal wordt ook wel een decimaal getal genoemd.
Kubus
Een kubus is een ruimtefiguur met zes zijvlakken en acht hoekpunten.
De zijvakken zijn vierkanten.
Alle ribben (zijden) van een kubus zijn even lang.
Kwadrateren
Kwadrateren is het vermenigvuldigen van een getal met datzelfde getal.
Bijvoorbeeld: 62 = 6 x 6 = 36.
Spreek 62 uit als 'zes-in-het-kwadraat'.
Kwart
Een kwart betekent 'één-vierde-deel' van het geheel.
De breuk 1/4 deelt het geheel in vier gelijke delen.
Om het kwart van een getal te vinden, deel je door vier.
Een kwartier is een kwart deel van een uur.
L
Lengte
De lengte, breedte, diepte, hoogte, afstand en omtrek worden uitgedrukt in een lengte-eenheid.
Dit is een maat voor hoe lang of groot iets is.
Lijn, lijnstuk
Een 'lijn' is wiskundig gezien, opgebouwd uit oneindig veel punten en heeft geen begin- en eindpunt.
Stel je een lijn voor als een oneindige, dunne streep.
Een 'lijnstuk' is een deel van een lijn met een begin- en eindpunt.
Vaak wordt met een lijn een lijnstuk bedoeld.
Lijndiagram
Een lijndiagram geeft vaak een verandering in de tijd aan.
Bijvoorbeeld, de gewichtstoename van een baby in het eerste levensjaar.
Zo'n grafiek wordt ook wel een lijngrafiek genoemd.
Liter
De liter is een maat voor de inhoud en wordt vaak gebruikt om vloeistoffen te meten.
Het symbool voor liter is l of L.
1 liter is gelijk aan 1 kubieke decimeter (dm³)
M
Maat
De maat waarin we een grootheid meten, wordt een eenheid genoemd.
Een grootheid is iets dat je kunt meten, zoals de lengte, oppervlakte en inhoud.
Meten we bijvoorbeeld de lengte, dan hebben we het over een lengtemaat die in een lengte-eenheid (m) wordt uitgedrukt.
Machtsverheffen
Machtsverheffen is het vermenigvuldigen van een getal een aantal keren met zichzelf. De exponent geeft aan hoe vaak.
43 = 4 x 4 x 4 = 64.
4 heet het grondtal.
3 heet de exponent.
Spreek de macht 43 uit als 'vier-tot-de-macht-drie'.
Bij een negatieve macht deel je door de positieve macht.
Zo is 4-3 = 1 : 64.
Meetinstrument
Om de lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd en temperatuur te meten, worden diverse meetinstrumenten gebruikt.
Bekende meetinstrumenten zijn: liniaal, rolmaat, meetlint, kilometerteller, maatbeker, weegschaal, digitale klok en thermometer.
De grootte van een hoek meet je met een geodriehoek.
Meetkunde, domein
In het domein Meetkunde gaat het over het herkennen van en rekenen aan vlakke en ruimtelijke figuren.
Meten, domein
In het domein Meten gaat het om het gebruik en (om)rekenen van maten en meeteenheden.
Meter
De lengte of afstand wordt uitgedrukt in meter(s). Het symbool is m.
De meter is een lengtemaat en vormt de basis voor andere lengtematen zoals: kilometer (km), centimeter (cm) en millimeter (mm).
Meter, kubieke
De inhoud wordt weergegeven in kubieke meter(s). Het symbool is m3.
De kubieke meter is een inhoudsmaat.
De inhoud van een balk is lengte x breedte x diepte.
Meter, vierkante
Een oppervlakte wordt uitgedrukt in vierkante meter(s).
Het symbool is m2.
De vierkante meter is een oppervlakte maat.
De oppervlakte van een rechthoek is lengte x breedte.
Metriek stelsel
Het systeem van maten en eenheden wordt het metrieke stelsel genoemd.
Dit stelsel is in de tijd van Napoleon ingevoerd. Voor die tijd was er een grote wirwar aan maten.
De basiseenheden zijn de kilogram, de meter en de seconde. Alle andere eenheden zijn daarvan afgeleid.
Micro
De micro staat voor één miljoenste deel.
Het symbool is de Griekse letter µ (spreek uit als mu) en betekent klein.
1 µg is de officiële afkorting van 1 microgram.
N
Negatief
Een negatief getal is een getal kleiner dan nul.
Zo'n getal is te herkennen aan het minteken.
Het tegengestelde getal van -6 is 6.
Negenproef
De negenproef is een manier van rekenen om de uitkomst van een vermenigvuldiging te controleren.
Je gebruikt daarbij géén rekenmachine.
O
Oneven
Een oneven getal is een geheel getal dat niet deelbaar is door 2.
27 is oneven want 27 : 2 = 13 met een rest van 1.
Oppervlakte
De oppervlakte is een maat voor het oppervlak van een vlakke figuur.
Het oppervlak is het gebied dat je kunt bedekken.
Met woordformules bereken je de oppervlakte.
De oppervlakte wordt uitgedrukt in een oppervlakte-eenheid.
P
Positief
Een positief getal is een getal groter dan nul.
Een positief getal is te herkennen aan het plusteken.
Meestal laat men de plus weg.
Priemgetal
Een priemgetal is een heel getal dat groter is dan één, en dat alleen door één en door zichzelf is te delen.
Een priemgetal heeft dus precies twee delers.
Het getal 7 is een priemgetal, de twee delers zijn 1 en 7.
Procent, percentage
Eén procent ofwel 1% staat voor één honderdste deel van het grote geheel.
Met het percentage wordt het aantal procenten bedoeld.
Woordformule: (deel van geheel : geheel) x 100 = percentage in procenten.
Voorbeeld: Bij vier van de tien geldt, dat dit gelijk is aan 4 : 10 x 100 = 40%
Van het percentage maak je vaak een decimaal getal om er gemakkelijker mee te rekenen.
Voorbeeld: 5% van 60 = 0,05 x 60 = 3.
Procentueel
Een af- of toename van iets kan bijvoorbeeld in euro's of in procenten worden uitgedrukt.
Bij procenten kijk je naar de percentages.
Een procentuele afname is de afname in procenten.
Een procentuele toename is de toename in procenten.
Product
Het product is de uitkomst van een vermenigvuldiging.
Van 8 x 3 = 24, is 24 het product.
De getallen 8 en 3 zijn de factoren.
Q
R
Rechthoek, vierkant
Een rechthoek is een vierhoek met vier rechte hoeken.
Een rechte hoek is een hoek van 90 graden.
De tegenover elkaar liggende zijden zijn evenwijdig en even lang.
Een vierkant is een rechthoek met vier gelijke zijden.
Rekenen, Wiskunde
Rekenen is een vorm van wiskunde waarbij je je beperkt tot het leren van algemene basisvaardigheden, zoals optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
In de wiskunde wordt dieper op de stof ingegaan en leer je over het hoe en waarom. Je leert denken in structuren.
Rekenvolgorde
De voorrangsregels bepalen de rekenvolgorde van de te nemen stappen om een som uit te rekenen.
Als er haakjes staan, werk je deze als eerste weg.
Daarna volgen de andere rekenkundige bewerkingen.
Je werkt van links naar rechts naar het antwoord toe.
Rest na deling
De rest is het getal dat overblijft na een deling.
Bijvoorbeeld: 16 : 5 = 3 met een rest van 1.
Ribbe
Een ribbe is het lijnstuk, dat twee naast elkaar liggende hoekpunten van een ruimtefiguur met elkaar verbindt.
Romeinse cijfers
De Romeinse cijfers worden aangegeven met letters.
Deze letters kunnen worden omgezet naar het tientallige talstelsel dat we tegenwoordig gebruiken, en omgekeerd.
Bijvoorbeeld: de letter VIII heeft een waarde van 8 en het getal 12 heeft een waarde van XII.
Ruimtefiguren
Een ruimtefiguur is een gesloten wiskundige figuur, die in de ruimte ligt.
Een ruimtefiguur heeft diepte.
Bekende ruimtefiguren zijn de: kubus, balk, prisma, piramide, cilinder, kegel en de bol.
De grensvlakken zijn platte en/of gebogen vlakken.
S
Schaal
De schaal geeft de verhouding weer tussen de afmetingen van het model en de werkelijke afmetingen.
Op een plattegrond (het model) zie je vaak de schaal staan.
Een schaal van 1 : 50 betekent dat in het model 1 cm in het echt 50 cm is. Of dat het model vijftig keer zo klein is als de werkelijke afmetingen.
De schaalfactor is hier 50.
Som
De som is het resultaat van een optelling.
Van 8 + 3 + 11 = 22, is 22 de som.
De termen zijn 8, 3 en 11.
Met een som kan ook een rekenopgave worden bedoeld.
Staafdiagram
Een staafdiagram geeft informatie overzichtelijk weer.
De staven lopen verticaal of horizontaal.
De lengte van de staven geeft de hoeveelheid weer.
De staven staan los van elkaar.
Staartdeling
Een staartdeling is een handige manier om (meestal op papier) een deelsom uit te rekenen.
Standaardmaat
Het voorvoegsel geeft samen met de standaardmaat de grootte van de maat aan.
Een andere benaming voor de standaardmaat is standaardeenheid.
Van een lengte-eenheid is de standaardmaat de meter (m).
Statistiek
Statistiek gaat over het verzamelen, bewerken en presenteren van informatie. Om er vervolgens conclusies uit te kunnen trekken.
De informatie wordt overzichtelijk verwerkt in tabellen, diagrammen en grafieken.
T
Tafels
Een tafel is een soort tabel met een vaste volgorde van herhaling.
Kenmerkend is de regelmaat.
We kennen de tafels van: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
Tekenverloop
Om goed te kunnen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen, zijn er regels die gaan over het tekenverloop.
Dit betreft het juiste gebruik van de plus- en mintekens.
Maak verschil tussen 'optellen en aftrekken' en 'vermenigvuldigen en delen'.
Bijvoorbeeld: -6 + -7 = -13.
Bijvoorbeeld: -6 x +4 = -24.
Telwoord
Een hoofdtelwoord geeft een aantal aan, bijvoorbeeld: één, twee, drie, vijftig, duizend.
Een rangtelwoord geeft een volgorde aan, bijvoorbeeld: eerste, tweede, derde, veertigste.
Een onbepaald rangtelwoord geeft aan dat het telwoord niet bepaald is. Bijvoorbeeld: enkele, vele, meerdere.
Zie onder tijds-eenheden voor de enkel- of meervoudsvorm van telwoorden.
Temperatuur
De temperatuur geeft aan hoe koud of warm iets is.
De temperatuur wordt uitgedrukt in graden Celsius.
Het symbool is °.
Op een zomerse dag is het 25 °C of warmer.
Term
Een term is een deel van een optelsom.
De termen van de optelsom 7 + 12 + 3 = 22 zijn de getallen 7, 12 en 3.
Het getal 22 is de som.
Tientallig stelsel
We rekenen tegenwoordig met het tientallige stelsel.
Een andere benaming is het decimale talstelsel.
Dit stelsel gebruikt de cijfers 0 t/m 9.
Een getal is opgebouwd uit één of meer cijfers.
Tijdnotatie
In het verlengde van uur wordt de minuut en seconde vaak afgekort tot 'min.' en 'sec.'.
De uren en de minuten worden vaak van elkaar gescheiden door een punt. Bijvoorbeeld 11.14 uur om 11 uur en 14 minuten aan te geven.
Bij een digitale klok wordt de dubbele punt als scheidingsteken gebruikt. Bijvoorbeeld 08:15:01 om 8 uur, 15 minuten en 1 seconde aan te geven.
V
Veelvoud
Het veelvoud van een getal, is het resultaat van een vermenigvuldiging.
Veelvouden van 6 zijn: 6, 12, 18, 24, enzovoort. Dit komt omdat 6 x 1 = 6, 6 x 2 = 12, en zo verder.
Verbanden, domein
In het domein Verbanden gaat het over het begrijpen van tabellen, diagrammen en grafieken.
Het begrijpen van (woord)formules en het herkennen van patronen.
Verdubbelen
Een getal twee keer zo groot maken, heet verdubbelen.
Je verdubbelt het getal 9 door dit getal met 2 te vermenigvuldigen. Dus 9 x 2 = 18.
De omgekeerde bewerking heet halveren.
Vereenvoudigen
Vereenvoudigen is het kleiner schrijven van een breuk.
Zie onder 'Breuk, vereenvoudigen'.
Verhouding
Een verhouding geeft weer hoe getallen, lees aantallen, zich ten opzichte van elkaar verhouden.
Bijvoorbeeld de verdeling van het aantal jongens en meisje in de klas.
De verhouding 3 : 5 spreek je uit als 'drie-staat-tot-vijf'.
Verhoudingen, domein
In het domein Verhoudingen gaat het om het herkennen en oplossen van verhoudingsproblemen.
Verhoudingstabel
Een verhoudingstabel is een handig hulpmiddel om getallen om te rekenen naar de gevraagde hoeveelheid.
Bijvoorbeeld het berekenen van de prijs van 7 appels, als de prijs van 2 appels bekend is. Je rekent dan eerst terug naar de prijs van 1 appel.
De berekening doe je in een tabel.
Vermenigvuldigen
Vermenigvuldigen is een verkorte manier (schrijfwijze) van herhaald optellen.
De optelsom: 4 + 4 + 4 + 4 + 4 = 20, is te schrijven als de vermenigvuldiging: 5 x 4 = 20.
De x is het keer- of maalteken van vermenigvuldigen.
Er geldt: vermenigvuldiger x vermenigvuldigtal = product.
Verschil
Om het verschil tussen twee getallen te vinden, maak je er een aftreksom van.
Het verschil van 12 en 8 is: 12 − 8 = 4.
Vierhoek
Een vierhoek is een vlakke figuur met vier hoeken en vier zijden.
Vlakke figuren
Een vlak figuur, ook wel vlakke figuur genoemd, is een gesloten wiskundige figuur die in het platte vlak ligt.
Bekende vlakke figuren zijn: driehoek, rechthoek, vierkant, parallellogram, ruit, trapezium, veelhoek en cirkel.
Voorrangsregels
Net zoals in het verkeer, zijn er voor het rekenen regels.
Deze voorrangsregels bepalen de volgorde waarin je rekent.
Bijvoorbeeld: vermenigvuldigen gaat voor optellen.
Voorvoegsels
Een voorvoegsel wordt voor de standaardeenmaat geplaatst.
Samen geven deze de grootte van een maat aan.
Kilo is bijvoorbeeld het voorvoegsel van kilometer.
Bekende voorvoegsels zijn: kilo, hecto, deca, deci, centi en milli.
W
Woordformule
Met een woordformule geef je in woorden aan hoe iets moet worden berekend.
Bijvoorbeeld: Omtrek driehoek = som van de zijden
Worteltrekken
Worteltrekken is de omgekeerde bewerking van kwadrateren.
Spreek √9 uit als 'wortel-negen'.
√9 = 3, want 32 = 3 x 3 = 9.
Z
Zijde
De zijden van een vlakke figuur zijn de lijnstukken die een vlakke figuur begrenzen.
Voorbeelden: een driehoek heeft drie en een rechthoek heeft vier zijden.
Zijvlak
De zijvlakken van een ruimtefiguur zijn de vlakken waardoor een ruimtefiguur wordt begrensd.
Bijvoorbeeld een kubus heeft zes zijvlakken.