Woordenboek

A

De afname geeft aan hoeveel iets is afgenomen ten opzichte van de oude situatie. Er is sprake van een daling of vermindering.

Bijvoorbeeld de korting die je krijgt in de opruiming.

Met de oude situatie wordt de oorspronkelijke situatie bedoeld.

De woordformule is:

Nieuw = Oud – Afname

Het kleiner schrijven van een getal heet afronden.

Er gelden speciale regels.

Je rondt naar boven of naar beneden af.

6,7278 ≈ 6,73 op 2 decimalen nauwkeurig.

Aftrekken is een rekenkundige bewerking waarbij je het verschil berekent.

Bijvoorbeeld: 121 – 99 = 22.

Een aftreksom wordt ook wel een erafsom genoemd.

B

Een balk is een ruimtefiguur met zes zijvlakken en acht hoekpunten.

De zijvakken zijn rechthoeken.

Een rekenkundige bewerking is het op een bepaalde manier rekenen.

Veel toegepaste bewerkingen zijn: optellen (+), aftrekken (-), vermenigvuldigen (x) en delen (:).

Andere bewerkingen zijn: kwadrateren (..2), machtsverheffen (..n) en worteltrekken (√).

Voor de 'n' bij machtsverheffen mag je een getal, bijvoorbeeld het getal 3, invullen.

De ene bewerking heeft voorrang op een andere bewerking.

Een breuk geeft een verhouding weer van twee getallen.

Breuken zijn: ¼, ½, ¾, 1¼.

De teller is het getal boven en de noemer is het getal onder de breukstreep.

De breuk ¾ staat voor 3 van de 4. Dit is te schrijven als de deling 3 : 4.

De uitkomst van een breuk heet het quotiënt.

Breuken mag je pas aftrekken als de noemers gelijk zijn.

De noemer is het getal onder de breukstreep.

Ongelijke noemers maak je eerst gelijk.

Zie onder 'KGV'.

Breuken deel je door de breuk waardoor je deelt om te keren.

Je verwisselt dan de teller en de noemer met elkaar.

Daarna worden de breuken vermenigvuldigd.

De breuken ¼, ½ en ¾ zijn enkelvoudige breuken.

De breuk 2½ is een gemengde breuk omdat er een heel getal voor staat.

Gelijknamige breuken zijn breuken met gelijke noemers.

De noemer is het getal onder de breukstreep.

De breuken 4/6 en 2/3 hebben dezelfde waarde.

Zulke breuken worden gelijkwaardige breuken genoemd.

Een gemengde breuk is een 'echte' breuk met een heel getal er voor.

Een gemengde breuk wordt daarom ook wel een samengestelde breuk genoemd.

Voorbeelden: 2 1/4 en 5 1/8.

Ongelijknamige breuken zijn breuken met ongelijke noemers.

De noemer is het getal onder de breukstreep.

Breuken mag je optellen als de noemers gelijk zijn.

Ongelijke noemers maak je eerst gelijk.

Je zoekt dan naar het kleinste gemene veelvoud.

Zie onder 'KGV'.

Het zo klein mogelijk schrijven van een breuk heet vereenvoudigen.

Je deelt dan de teller en de noemer door de grootste gemene deler.

Bijvoorbeeld: 3/9 = 1/3.

De teller en de noemer zijn beide door 3 gedeeld.

Zie onder 'GGD'.

Breuken vermenigvuldig je door apart de tellers en apart de noemers met elkaar te vermenigvuldigen.

De btw staat voor 'belasting toegevoegde waarde'.

Dit is de belasting die je betaalt op iets dat je koopt.

De btw wordt uitgedrukt in procenten.

Exclusief btw betekent zonder btw, en inclusief btw is het bedrag met btw.

Vaak gebruik je een verhoudingstabel om de btw uit te rekenen.

De byte is een veel gebruikte eenheid uit de 'computerwereld'.

Een byte is opgebouwd uit acht bits.

Een bit kan 0 of 1 zijn.

Bijvoorbeeld: 0100 0101.

C

Er zijn tien cijfers: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9.

Een getal is opgebouwd uit één of meer cijfers.

Een cirkel is een vlakke figuur dat wordt begrenst door een rond lijnstuk.

Een cirkel heeft een middelpunt.

De straal is de afstand van het middelpunt tot de cirkellijn.

Een cirkel is 360º groot.

Een cirkeldiagram laat op een overzichtelijke manier zien hoe de aantallen zich verhouden.

De cirkel is verdeeld in sectoren.

Vaak worden deze ingekleurd.

D

De verzamelde hoeveelheid aan informatie ofwel aan gegevens wordt in de statistiek data genoemd.

Het voorvoegsel deca heeft een waarde van tien.

1 dam is gelijk aan 10 m.

Het voorvoegsel deci staat voor één tiende deel.

1 decimeter is gelijk aan 0,1 meter.

De cijfers na de komma worden decimalen genoemd. 

Bijvoorbeeld het getal 6,27 heeft twee decimalen.

Vaak wordt de laatste nul(len) na de komma weggelaten.

Bijvoorbeeld: 37,210 wordt 37,21.

Het decimale stelsel, waarbij er met de cijfers 0 tot en met 9 wordt gerekend, wordt ook wel het tientallige talstelsel genoemd.

Een getal is deelbaar door een ander getal als er geen rest overblijft. 

Bijvoorbeeld 48 : 8 is precies 6.

De deel- of breukstreep geeft aan dat het een deling betreft.

Het symbool is het / -teken.

Het deeltal is het getal dat gedeeld wordt.

Van de deling 42 : 6 = 7 is 42 het deeltal.

Delen is een rekenkundige bewerking.

Van een deling is het deeltal het getal dat gedeeld wordt.

De deler is het getal waardoor je deelt.

Er geldt: deeltal : deler = quotiënt.

De rest is het getal dat overblijft.

De deler is het getal waardoor je deelt.

Van 30 : 5 = 6 is het getal 5 de deler.

Diagonaal betekent (vaak schuin) lopend van het ene hoekpunt naar het tegenoverliggende hoekpunt.

Hiermee worden niet de hoekpunten bedoeld die naast elkaar liggen.

De lengte van de diagonaal van het beeldscherm van een computer is een maat voor de schermgrootte.

De hoofdonderwerpen op MijnRekensite worden ook wel domeinen genoemd.

Een domein is het gebied waarbinnen bepaalde leerstof wordt beschreven.

MijnRekensite kent de volgende domeinen: Getallen, Verhoudingen, Meten & Meetkunde en Verbanden

Een driehoek is een vlakke figuur.

Een driehoek heeft drie hoeken en drie zijden.

De drie hoeken zijn samen 180º.

E

Met een eenheid druk je de grootte van een maat uit.

Bekende eenheden zijn die voor de lengte, oppervlakte en inhoud.

Voor geld hebben we de euro (€) als eenheid. 

De byte is de standaardeenheid voor de computer. Voor de byte wordt een voorvoegsel geplaatst om de grootte van de maat aan te geven.

Veel gebruikte voorvoegsels in de 'computerwereld' zijn: kilo, mega, giga en tera.

Een byte is zelf weer opgebouwd uit acht bits.

De standaardeenheid of -maat voor het gewicht is de gram.

Het symbool is g.

Het gewicht geeft aan hoe zwaar iets weegt.

De standaardeenheid of -maat voor de inhoud is de kubieke meter.

Het symbool is m3.

De inhoud geeft aan hoeveel ruimte wordt ingenomen.

De standaardeenheid of -maat voor de lengte is de meter.

Het symbool is m.

De lengte geeft aan hoe lang iets is.

De standaardeenheid of -maat voor de oppervlakte is de vierkante meter.

Het symbool is m2.

De oppervlakte geeft aan hoe groot een bepaald gebied is.

De standaardeenheid of -maat voor de tijd is de seconde.

Het symbool is s.

Bekende tijdseenheden zijn: jaar, kwartaal, maand, week, dag, uur, ...

Een kleinere tijdseenheid dan de seconde is de milliseconde. Dat is éénduizendste deel van een seconde.

Een even getal is een geheel getal dat deelbaar is door 2.

18 is even want 18 : 3 = 6.

Er blijft geen rest over.

Als twee lijnen dezelfde richting hebben, lopen deze evenwijdig.

Een ander woord voor evenwijdig is parallel.

Twee vlakken zijn evenwijdig als deze overal even ver van elkaar af liggen.

F

Een factor is het getal waarmee je vermenigvuldigt of deelt.

Van 6 x 2 = 12, is het getal 2 de vermenigvuldigingsfactor.

Van 24 : 8 = 3, is het getal 8 de deelfactor.

De frequentie geeft aan hoe vaak iets voorkomt.

Bijvoorbeeld het gemiddeld aantal huisdieren per gezin in Nederland.

G

Je berekent het gemiddelde door de som te nemen en deze te delen door het aantal getallen.

Het gemiddelde van 6, 8, 8 en 10 is 32 : 4 = 8.

In het domein getallen gaat het om het krijgen van begrip voor en het rekenen met getallen.

Een getallenlijn is een handig hulpmiddel om de getallen van klein naar groot weer te geven.

Er zijn verschillende soorten ofwel groepen van getallen te onderscheiden.

De natuurlijke getallen zijn de hele positieve getallen: 0, 1, 2, 3, 4, ...

Soms wordt de 0 weggelaten. De nul is neutraal.

De gehele getallen omvatten ook de negatieve getallen: -3, -2, -1, 0 ,1, 2, 3.

Een geheel of heel getal is een getal zonder een komma of breuk.

Een breuk is een gebroken getal.

Getallen zijn te splitsen in kleinere stukjes, om er gemakkelijker mee te kunnen rekenen.

Bijvoorbeeld voor de komma in: honderdtallen, tientallen en eenheden.

En na de komma in: tienden, honderdsten en duizendsten.

Voorbeeld: 124,9 = 100 + 20 + 4 + 0,9.

Een getal is opgebouwd uit één of meer cijfers.

Elk cijfer staat voor een bepaalde waarde.

Van het getal 823 heeft het cijfer 2 een waarde van 20.

De 8 staat voor het aantal honderdtallen, de 2 voor de tientallen en de 3 voor de eenheden.

Op een getallenlijn staan getallen van klein naar groot geordend.

Links van de nul staan de negatieve en rechts van de nul de positieve getallen.

De nul is neutraal.

Een getallenlijn wordt ook wel een getallenas genoemd.

Het gewicht geeft aan hoeveel iets weegt.

De standaardmaat is de gram, afgekort tot g. De andere gewichtseenheden zijn daarvan afgeleid.

In de natuurkunde hebben we het over massa. De massa wordt uitgedrukt in kg.

Je zoekt naar de grootste gemene deler om een breuk te vereenvoudigen.

De afkorting is ggd.

Dit is het getal waardoor je de teller en de noemer deelt.

Gemene in de betekenis van gemeenschappelijke.

Iets dat je kunt meten, wordt een grootheid genoemd.

Bekende grootheden zijn: lengte, omtrek, afstand, oppervlak(te), inhoud, gewicht, tijd en snelheid.

Een grootheid wordt uitgedrukt in een maat ofwel in een eenheid.

Van de grootheid lengte is de standaardmaat de meter.

Bijvoorbeeld de lengte is 10 meter.

24 > 11 betekent dat het getal 24 groter is dan 11.

> is het 'groter dan' teken.

Links van dit teken staat het grootste getal.

H

Getallen die bij elkaar horen, worden vaak tussen haakjes geplaatst.

Bijvoorbeeld: ( 5 + 8 ) x 4 = 13 x 4 = 52

Van een getal de helft nemen, heet halveren.

Het getal wordt dan twee keer zo klein.

De helft van 24 vind je door 24 door 2 te delen. Dus 24 : 2 = 12.

Vermenigvuldigen met ½ mag ook. Dus 24 x ½ = 12.

Een hoek is voor te stellen als deel van een cirkel.

Een hoek wordt gevormd door twee benen die vanuit het hoekpunt vertrekken.

Een hoek kan scherp, recht, stomp of gestrekt zijn.

Een hoek druk je uit in graden. Het symbool is º.

I

De inhoud geeft het volume aan van een ruimtefiguur.

De inhoud wordt uitgedrukt in een inhoudseenheid.

Met woordformules bereken je de inhoud.

K

Je zoekt naar het kleinste gemene veelvoud om de noemers van breuken gelijk te maken.

De afkorting is kgv.

Het kgv wordt de nieuwe noemer.

Gemene in de betekenis van gemeenschappelijke.

De kilo is een voorvoegsel.

De kilo heeft een waarde van 1000.

1 kg = 1000 g.

16 < 28 betekent dat het getal 16 kleiner is dan 28.

< is het 'kleiner dan' teken.

Links van dit teken staat het kleinste getal.

Bij kolomrekenen worden de honderdtallen, tientallen en eenheden onder elkaar geplaatst, om er gemakkelijker mee te kunnen rekenen.

Het grootste getal plaats je bij voorkeur boven en het kleinste onder.

Je kunt kolomsgewijs optellen, aftrekken en vermenigvuldigen.

Op MijnRekensite leer je kolomrekenen op de moderne manier en op de traditionele manier met onthouden.

Op de moderne manier reken je van groot-naar-klein of van klein-naar-groot.

Met een komma geef je een decimaal getal aan.

Voor de komma staan de helen en na de komma de decimalen.

Verwar de komma niet met een punt voor het scheiden van de duizendtallen.

Bij keer 10 verschuift de komma één plaats naar rechts. En bij keer 100 twee plaatsen naar rechts.

Bijvoorbeeld: 5,41 x 10 = 54,1.

Bij delen door 10 verschuift de komma één plaats naar links. Enzovoort.

Een kommagetal is een getal met één of meer cijfers na de komma.

Bijvoorbeeld: 5,371

De cijfers na de komma worden decimalen genoemd.

Een kommagetal wordt ook wel een decimaal getal genoemd.

Een kubus is een ruimtefiguur met zes zijvlakken en acht hoekpunten.

De zijvakken zijn vierkanten.

Kwadrateren is het vermenigvuldigen van een getal met datzelfde getal.

62 = 6 x 6 = 36.

Spreek 62 uit als 'zes-in-het-kwadraat'.

Een kwart betekent 'één-vierde-deel' van het geheel.

De breuk 1/4 deelt het geheel in vier gelijke delen.

Om het kwart van een getal te vinden, deel je door vier.

Een kwartier is een kwart deel van een uur.

L

De lengte, breedte, diepte, hoogte, afstand en omtrek worden uitgedrukt in een lengte-eenheid.

Dit is een maat voor hoe lang of groot iets is.

Een lijn is wiskundig gezien, opgebouwd uit oneindig veel punten en heeft géén begin- en eindpunt.

Een lijnstuk is een deel van een lijn met een begin- en eindpunt.

Vaak wordt met een lijn een lijnstuk bedoeld.

Een lijndiagram geeft vaak een verandering in de tijd aan.

Bijvoorbeeld de gewichtstoename van een baby in het eerste levensjaar.

Zo'n grafiek wordt ook wel een lijngrafiek genoemd.

De liter is een maat voor de inhoud.

Het symbool voor liter is l of L.

1 liter = 1 dm3.

M

De maat waarin we een grootheid meten, wordt een eenheid genoemd.

Een grootheid is iets dat je kunt meten, zoals de lengte, oppervlakte en inhoud.

Meten we bijvoorbeeld de lengte, dan hebben we het over een lengtemaat die in een lengte-eenheid (m) wordt uitgedrukt.

Machtsverheffen is het vermenigvuldigen van een getal een aantal keren met zichzelf. De exponent geeft aan hoe vaak.

43 = 4 x 4 x 4 = 64.

4 heet het grondtal.

3 heet de exponent.

Spreek de macht 43 uit als 'vier-tot-de-macht-drie'.

Bij een negatieve macht deel je door de positieve macht.

Zo is 4-3 = 1 : 64.

Om de lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, de tijd en de temperatuur te meten worden diverse meetinstrumenten gebruikt.

We kennen een: liniaal, rolmaat, meetlint, kilometerteller, maatbeker, weegschaal, digitale klok en een thermometer.

De grootte van een hoek meet je met een geodriehoek.

In het domein meetkunde gaat het over het herkennen van en rekenen aan vlakke en ruimtelijke figuren.

In het domein meten gaat het om het gebruik en (om)rekenen van maten en meeteenheden.

De lengte of afstand wordt uitgedrukt in meter(s).

Het symbool is m.

De inhoud wordt weergegeven in kubieke meter(s).

Het symbool is m3.

De inhoud van een balk is lengte x breedte x diepte.

De oppervlakte wordt uitgedrukt in vierkante meter(s).

Het symbool is m2.

De oppervlakte van een rechthoek is lengte x breedte.

Het systeem van maten en eenheden wordt het metrieke stelsel genoemd.

Dit stelsel is in de tijd van Napoleon ingevoerd. Voor die tijd was er een grote wirwar aan maten.

De basiseenheden zijn de kilogram, de meter en de seconde. Al de andere eenheden zijn daarvan afgeleid.

De micro staat voor éénmiljoenste deel.

Het symbool is de Griekse letter µ (spreek uit als mu) en betekent klein.

1 µg is de officiële afkorting van 1 microgram.

N

Een negatief getal is een getal kleiner dan nul.

Zo'n getal is te herkennen aan het minteken.

Het tegengestelde getal van -6 is 6.

De negenproef is een manier van rekenen om de uitkomst van een vermenigvuldiging te controleren.

Je gebruikt daarbij géén rekenmachine.

De noemer van een breuk is het getal onder de breukstreep.

Een ander woord voor breukstreep is deelstreep. 

O

De omtrek bereken je door de lengtes van de buitenste rand van een voorwerp bij elkaar op te tellen.

Op MijnRekensite leer je de omtrek berekenen van bekende vlakke figuren.

Vaak maak je gebruik van een woordformule.

De omtrek wordt uitgedrukt in een lengte-eenheid. 

Een oneven getal is een geheel getal dat niet deelbaar is door 2.

27 is oneven want 27 : 2 = 13 met een rest van 1.

De oppervlakte is een maat voor het oppervlak van een vlakke figuur.

Het oppervlak is het gebied dat je kunt bedekken.

Met woordformules bereken je de oppervlakte.

De oppervlakte wordt uitgedrukt in een oppervlakte-eenheid.

Optellen is een rekenkundige bewerking waarbij je de som berekent.

Bijvoorbeeld 12 + 24 + 33 = 69.

De getallen 12, 24 en 33 heten de termen.

Een optelsom wordt ook wel een erbijsom genoemd.

P

Het getal π heb je nodig om aan ronde voorwerpen te rekenen.

De woordformule is π = omtrek cirkel : diameter.

De π, spreek uit als pi, is een letter uit het Griekse alfabet.

pi = 3,141592654....

Een positief getal is een getal groter dan nul.

Een positief getal is te herkennen aan het plusteken.

Meestal laat men de plus weg.

Een priemgetal is een heel getal dat groter is dan één, en dat alleen door één en door zichzelf is te delen.

Een priemgetal heeft dus precies twee delers.

Het getal 7 is een priemgetal, de twee delers zijn 1 en 7.

Eén procent ofwel 1% betekent één honderdste deel van het grote geheel.

Met het percentage wordt het aantal procenten bedoeld.

Woordformule: (deel van geheel : geheel) x 100 = percentage in procenten.

Voorbeeld: bij vier van de tien geldt, dat dit gelijk is aan 4 : 10 x 100 = 40%

Van het percentage maak je vaak een decimaal getal om er gemakkelijker mee te rekenen.

Voorbeeld: 5% van 60 = 0,05 x 60 = 3.

Een af- of toename van een bepaalde hoeveelheid kan bijvoorbeeld in euro's zijn, als ook in procenten.

Een procentuele afname is de afname in procenten.

Een procentuele toename is de toename in procenten.

Het product is de uitkomst van een vermenigvuldiging.

Van 8 x 3 = 24, is 24 het product.

De getallen 8 en 3 zijn de factoren. 

De betekenis van promille is één per duizend.

Het teken voor promille is ‰.

6‰ van 2000 = 0,006 x 2000 = 12.

Q

Het quotiënt is de uitkomst van een deling.

Het getal 12 is het quotiënt van de deling 72 : 6 = 12.

R

Een rechthoek is een vierhoek met vier rechte hoeken.

Een rechte hoek is een hoek van 90 graden.

De tegenover elkaar liggende zijden zijn evenwijdig en even lang.

Een vierkant is een rechthoek met vier gelijke zijden.

Rekenen is een vorm van wiskunde waarbij je je beperkt tot het leren van algemene basisvaardigheden, zoals optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.

In de wiskunde wordt dieper op de stof ingegaan en leer je over het hoe en waarom. Je leert denken in structuren.

De voorrangsregels bepalen de rekenvolgorde van de te nemen stappen om een som uit te rekenen.

Als er haakjes staan, werk je deze als eerste weg.

Daarna volgen de andere rekenkundige bewerkingen.

Je werkt van links naar rechts naar het antwoord toe.

De rest is het getal dat overblijft na een deling.

Bijvoorbeeld: 16 : 5 = 3 met rest = 1.

Een ribbe is het lijnstuk, dat twee naast elkaar liggende hoekpunten van een ruimtefiguur met elkaar verbindt.

De Romeinse cijfers worden aangegeven met letters.

Deze letters zijn om te zetten naar het tientallige talstelsel dat we tegenwoordig gebruiken. Omgekeerd kan ook.

Bijvoorbeeld de letter VIII heeft een waarde van 8. En het getal 12 heeft een waarde van XII.

Een ruimtefiguur is een gesloten wiskundige figuur, die in de ruimte ligt.

Een ruimtefiguur heeft diepte.

Bekende ruimtefiguren zijn de: kubus, balk, prisma, piramide, cilinder, kegel en de bol.

De grensvlakken zijn platte en/of gebogen vlakken.

S

De schaal geeft de verhouding weer tussen de afmetingen van het model en de werkelijke afmetingen.

Op een plattegrond (het model) zie je vaak de schaal staan.

Een schaal van 1 : 50 betekent dat 1 cm in het echt 50 cm is. Of dat het model vijftig keer zo klein is als de werkelijke afmetingen.

De schaalfactor is hier 50.

Schatten is een manier van rekenen waarbij je met mooie getallen werkt.

Schatten doe je, meestal uit het hoofd, om snel het antwoord te vinden.

Schatten is nooit exact maar ongeveer.

De snelheid is een maat voor hoe snel iets zich beweegt.

Het symbool is m/s (lees meter per seconde).

De snelheid bereken je door de afgelegde weg te delen door de tijd.

De woordformule is: snelheid = afstand : tijd

De som is het resultaat van een optelling.

Van 8 + 3 + 11 = 22, is 22 de som.

De termen zijn 8, 3 en 11.

Met een som kan ook een rekenopgave worden bedoeld.

Een staafdiagram geeft informatie overzichtelijk weer.

De staven lopen verticaal of horizontaal. 

De lengte van de staven geeft de hoeveelheid weer.

De staven staan los van elkaar.

Een staartdeling is een handige manier om (meestal op papier) een deelsom uit te rekenen.

Het voorvoegsel geeft samen met de standaardmaat de grootte van de maat aan.

Een andere benaming voor de standaardmaat is standaardeenheid.

Van een lengte-eenheid is de standaardmaat de meter (m).

Statistiek gaat over het verzamelen, bewerken en presenteren van informatie. Om er vervolgens conclusies uit te kunnen trekken.

De informatie wordt overzichtelijk verwerkt in tabellen, diagrammen en grafieken.

Een rekenkundig symbool of teken heeft een bepaalde betekenis. 

Bijvoorbeeld het symbool voor het plusteken is + dat staat voor optellen. Het wortelteken is √ voor worteltrekken.

En zo is de letter k het symbool voor kilogram.

T

In een tabel wordt informatie verwerkt.

Een tabel heeft rijen, kolommen en velden.

Een titel mag niet ontbreken.

Een tafel is een soort tabel met een vaste volgorde van herhaling.

Kenmerkend is de regelmaat.

We kennen de tafels van: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen

Om goed te kunnen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen, zijn er regels die gaan over het tekenverloop.

Het betreft het juiste gebruik van de plus- en mintekens.

Maak verschil tussen 'optellen en aftrekken' en 'vermenigvuldigen en delen'.

Bijvoorbeeld: -6 + -7 = -13.

Bijvoorbeeld: -6 x +4 = -24.

De teller van een breuk is het getal boven de breukstreep.

Een hoofdtelwoord geeft een aantal aan. Bijvoorbeeld: één, twee, drie, vijftig, duizend.

Een rangtelwoord geeft een volgorde aan. Bijvoorbeeld eerste, tweede, derde, veertigste.

Een onbepaald rangtelwoord geeft aan dat het telwoord niet bepaald is. Bijvoorbeeld: enkele, vele, meerdere.

Zie onder tijds-eenheden voor de enkel- of meervoudsvorm van telwoorden. 

De temperatuur geeft aan hoe koud of warm iets is.

De temperatuur wordt uitgedrukt in graden Celsius.

Het symbool is °.

Op een zomerse dag is het 25 °C of warmer. 

Een term is een deel van een optelsom.

De termen van de optelsom 7 + 12 + 3 = 22 zijn de getallen 7, 12 en 3.

Het getal 22 is de som.

We rekenen tegenwoordig met het tientallige stelsel.

Een andere benaming is het decimale talstelsel.

Dit stelsel gebruikt de cijfers 0 t/m 9.

Een getal is opgebouwd uit één of meer cijfers.

In het verlengde van uur wordt de minuut en seconde vaak afgekort tot 'min.' en 'sec.'.

De uren en de minuten worden vaak van elkaar gescheiden door een punt. Bijvoorbeeld 11.14 uur om 11 uur en 14 minuten aan te geven.

Bij een digitale klok wordt de dubbele punt als scheidingsteken gebruikt. Bijvoorbeeld 08:15:01 om 8 uur, 15 minuten en 1 seconde aan te geven.

De toename geeft aan hoeveel iets is toegenomen ten opzichte van de oude situatie. Er is sprake van een stijging of vermeerdering.

Bijvoorbeeld hoeveel iets duurder is geworden.

Met de oude wordt de oorspronkelijke situatie bedoeld.

De woordformule is:

Nieuw = Oud + Toename

V

Het veelvoud van een getal, is het resultaat van een vermenigvuldiging.

Veelvouden van 6 zijn: 6, 12, 18, 24, ...

Want 6 x 1 = 6, 6 x 2 = 12, enzovoort. 

In het domein verbanden gaat het over het begrijpen van tabellen, diagrammen en grafieken.

Het begrijpen van (woord)formules.

Het herkennen van patronen.

Een getal twee keer zo groot maken, heet verdubbelen.

Je verdubbelt het getal 9 door dit getal met 2 te vermenigvuldigen.

Dus 9 x 2 = 18.

De omgekeerde bewerking heet halveren.

Vereenvoudigen is het kleiner schrijven van een breuk.

Zie onder 'Breuk, vereenvoudigen'.

Een verhouding geeft weer hoe getallen, lees aantallen, zich ten opzichte van elkaar verhouden.

Bijvoorbeeld de verdeling van het aantal jongens en meisje in de klas.

De verhouding 3 : 5 spreek je uit als 'drie-staat-tot-vijf'.

In het domein verhoudingen gaat het om het herkennen en oplossen van verhoudingsproblemen.

Een verhoudingstabel is een handig hulpmiddel om getallen om te rekenen naar de gevraagde hoeveelheid.

Bijvoorbeeld het berekenen van de prijs van 7 appels, als de prijs van 2 appels bekend is. Je rekent dan eerst terug naar de prijs van 1 appel.

De berekening doe je in een tabel.

Vermenigvuldigen is een verkorte manier (schrijfwijze) van herhaald optellen.

De optelsom: 4 + 4 + 4 + 4 + 4 = 20, is te schrijven als de vermenigvuldiging: 5 x 4 = 20.

De x is het keer- of maalteken van vermenigvuldigen.

Er geldt: vermenigvuldiger x vermenigvuldigtal = product.

Om het verschil van twee getallen te vinden, maak je er een aftreksom van.

Het verschil van 12 en 8 is 12 − 8 = 4.

Een vierhoek is een vlakke figuur met vier hoeken en vier zijden.

Een vlak of vlakke figuur is een gesloten wiskundige figuur, die in het platte vlak ligt.

Bekende vlakke figuren zijn de: driehoek, rechthoek, vierkant, parallellogram, ruit, trapezium, veelhoek en een cirkel.

Net zoals in het verkeer, zijn er voor het rekenen regels.

Deze voorrangsregels bepalen de volgorde waarin je rekent.

Bijvoorbeeld: vermenigvuldigen gaat voor optellen.

Een voorvoegsel wordt voor de standaardeenmaat geplaatst.

Samen geven deze de grootte van een maat aan.

De kilo is bijvoorbeeld het voorvoegsel van kilometer.

Bekende voorvoegsels zijn: kilo, hecto, deca, deci, centi en milli.

W

Met een woordformule geef je in woorden aan hoe iets moet worden berekend.

Bijvoorbeeld: Omtrek driehoek = som van de zijden

Worteltrekken is de omgekeerde bewerking van kwadrateren.

Spreek √9 uit als 'wortel-negen'.

√9 = 3, want 32 = 3 x 3 = 9.

Z

De zijden van een vlakke figuur zijn de lijnstukken waardoor een vlakke figuur wordt begrensd.

Voorbeelden: een driehoek heeft drie en een rechthoek heeft vier zijden.

De zijvlakken van een ruimtefiguur zijn de vlakken waardoor een ruimtefiguur wordt begrensd.

Bijvoorbeeld een kubus heeft acht zijvlakken.