Wiki - MijnRekensite

A

Een afname geeft aan hoeveel iets is afgenomen ten opzichte van de oude situatie.

Bijvoorbeeld de korting die je krijgt in de opruiming.

Met de oude situatie wordt de oorspronkelijke situatie bedoeld.

De woordformule is:

Nieuw = Oud – Afname.

Het kleiner schrijven van een getal heet afronden.

Er gelden speciale regels.

Je rondt naar boven of naar beneden af.

6,7278 ≈ 6,73 op 2 decimalen nauwkeurig.

Aftrekken is een rekenkundige bewerking waarbij je het verschil berekent.

Bijvoorbeeld: 121 – 99 = 22.

Een aftreksom wordt ook wel een erafsom genoemd.

B

Een balk is een ruimtefiguur met zes zijvlakken en acht hoekpunten.

De zijvakken zijn rechthoeken.

Een rekenkundige bewerking is het op een bepaalde manier rekenen.

Veel toegepaste bewerkingen zijn: optellen (+), aftrekken (-), vermenigvuldigen (x) en delen (:).

Andere bewerkingen zijn: kwadrateren (..2), machtsverheffen (..n) en worteltrekken (√).

Voor de 'n' bij machtsverheffen mag je een getal, bijvoorbeeld het getal 3, invullen.

De ene bewerking heeft voorrang op een andere bewerking.

Een breuk geeft een verhouding weer.

Breuken zijn: ¼, ½, ¾, 1¼.

De teller is het getal boven en de noemer het getal onder de breukstreep.

De uitkomst van een breuk heet het quotiënt.

Vereenvoudigen is het kleiner schrijven van een breuk.

Breuken mag je pas aftrekken als de noemers gelijk zijn.

De noemer is het getal onder de breukstreep.

Ongelijke noemers maak je eerst gelijk.

Zie onder 'KGV'.

Breuken deel je door de breuk waardoor je deelt om te keren.

Je verwisselt dan de teller en de noemer met elkaar.

Daarna worden de breuken vermenigvuldigd.

De breuken ¼, ½ en ¾ zijn enkelvoudige breuken.

De breuk 2½ is een gemengde breuk omdat er een getal voor staat.

Gelijknamige breuken zijn breuken met gelijke noemers.

De noemer is het getal onder de breukstreep.

De breuken 4/6 en 2/3 hebben dezelfde waarde.

Zulke breuken worden gelijkwaardige breuken genoemd.

Ongelijknamige breuken zijn breuken met ongelijke noemers.

De noemer is het getal onder de breukstreep.

Breuken mag je optellen als de noemers gelijk zijn.

Ongelijke noemers maak je eerst gelijk.

Je zoekt dan naar het kleinste gemene veelvoud.

Zie onder 'KGV'.

Het zo klein mogelijk schrijven van een breuk heet vereenvoudigen.

Je deelt dan de teller en de noemer door de grootste gemene deler.

Bijvoorbeeld: 3/9 = 1/3.

De teller en de noemer zijn beide door 3 gedeeld.

Zie onder 'GGD'.

Breuken vermenigvuldig je door apart de tellers en apart de noemers met elkaar te vermenigvuldigen.

De btw staat voor 'belasting toegevoegde waarde'.

Dit is de belasting die je betaalt op iets dat je koopt.

De btw wordt uitgedrukt in procenten.

'Exclusief btw' betekent zonder btw, en 'inclusief btw' is het bedrag met btw.

Vaak gebruik je een verhoudingstabel om de btw uit te rekenen.

De byte is een eenheid uit de 'computerwereld'.

Een byte is opgebouwd uit acht bits.

Een bit kan 0 of 1 zijn.

Bijvoorbeeld: 0100 0101.

C

Er zijn tien cijfers: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9.

Een getal is opgebouwd uit één of meer cijfers.

Een cirkel is een vlakke figuur.

Een cirkel heeft een middelpunt.

De straal is de afstand van het middelpunt tot de cirkellijn.

Een cirkel is 360º groot.

Een cirkeldiagram laat op een overzichtelijke manier zien hoe de aantallen zich verhouden.

De cirkel is verdeeld in sectoren.

Vaak worden deze ingekleurd.

D

De verzamelde hoeveelheid aan informatie ofwel aan gegevens wordt in de statistiek data genoemd.

Het voorvoegsel deca heeft een waarde van tien.

1 dam is gelijk aan 10 m.

Het voorvoegsel deci staat voor één tiende deel.

1 dm is gelijk aan 0,1 m.

De cijfers na de komma worden decimalen genoemd. 

Bijvoorbeeld 6,27 heeft twee decimalen.

Een getal is deelbaar door een ander getal als er geen rest overblijft. 

Bijvoorbeeld 48 : 8 is precies 6.

Een deel- of breukstreep geeft aan dat het een deling betreft.

Het deeltal is het getal dat gedeeld wordt.

Van de deling 42 : 6 = 7 is 42 het deeltal.

Van een deling is het deeltal het getal dat gedeeld wordt.

De deler is het getal waardoor je deelt.

Er geldt: deeltal : deler = quotiënt.

De rest is het getal dat overblijft.

De deler is het getal waardoor je deelt.

Van 30 : 5 = 6 is het getal 5 de deler.

Diagonaal betekent (vaak schuin) lopend van het ene hoekpunt naar het tegenoverliggende hoekpunt.

Hiermee worden niet de hoekpunten bedoeld die naast elkaar liggen.

De lengte van de diagonaal van het beeldscherm van een computer is een maat voor de schermgrootte.

De hoofdonderwerpen worden ook wel domeinen genoemd.

Een domein is het gebied waarbinnen bepaalde leerstof wordt beschreven.

MijnRekensite kent de volgende domeinen: Getallen, Verhoudingen, Meten & Meetkunde en Verbanden

Een driehoek is een vlakke figuur.

Een driehoek heeft drie hoeken en drie zijden.

De drie hoeken zijn samen 180º.

E

Met een eenheid druk je de grootte van een maat uit.

Bekende eenheden zijn die voor de lengte, oppervlakte en inhoud.

Voor geld hebben we de euro (€) als eenheid. 

De byte is de standaardeenheid voor de computer. Voor de byte wordt een voorvoegsel geplaatst om de grootte van de maat aan te geven. Een byte is opgebouwd uit acht bits.

Veel gebruikte voorvoegsels in de 'computerwereld' zijn: kilo, mega, giga en tera.

De standaardeenheid of maat voor het gewicht is de gram.

De afkorting is g.

Het gewicht geeft aan hoe zwaar iets weegt.

De standaardeenheid of maat voor de inhoud is de kubieke meter.

De afkorting is m3.

De inhoud geeft aan hoeveel ruimte wordt ingenomen.

De standaardeenheid of maat voor de lengte is de meter.

De afkorting is m.

De lengte geeft aan hoe lang iets is.

De standaardeenheid of maat voor de oppervlakte is de vierkante meter.

De afkorting is m2.

De oppervlakte geeft aan hoe groot een bepaald gebied is.

Een even getal is een geheel getal dat deelbaar is door 2.

18 is even want 18 : 3 = 6.

Er blijft geen rest over.

Als twee lijnen dezelfde richting hebben, lopen deze evenwijdig.

Een ander woord voor evenwijdig is parallel.

Twee vlakken zijn evenwijdig als deze overal even ver van elkaar af liggen.

F

De factor is het getal waarmee wordt vermenigvuldigd of gedeeld.

Van 6 x 2 = 12, is het getal 2 de vermenigvuldigingsfactor.

Van 24 : 8 = 3, is het getal 8 de deelfactor.

De frequentie geeft aan hoe vaak iets voorkomt.

Bijvoorbeeld het aantal huisdieren per gezin.

G

Je berekent het gemiddelde door de som te nemen en deze te delen door het aantal getallen.

Het gemiddelde van 6, 8, 8 en 10 is 32 : 4 = 8.

Bij het domein getallen gaat het om het krijgen van begrip voor en het rekenen met getallen.

Een getallenlijn is daarbij een handig hulpmiddel.

Er zijn verschillende soorten ofwel groepen getallen te onderscheiden.

Zo zijn getallen onder te verdelen in de natuurlijke en in de gehele getallen.

De natuurlijke getallen zijn de hele positieve getallen: 0, 1, 2, 3, 4, ...

Soms wordt de 0 weggelaten. De nul is neutraal.

De gehele getallen omvatten ook de negatieve getallen: -3, -2, -1, 0 ,1, 2, 3.

Een breuk is een gebroken getal.

Getallen zijn te splitsen in kleinere stukjes, om er gemakkelijker mee te kunnen rekenen.

Bijvoorbeeld voor de komma in: honderdtallen, tientallen en eenheden.

En na de komma in: tienden, honderdsten en duizendsten.

Voorbeeld: 124,9 = 100 + 20 + 4 + 0,9.

Een getal is opgebouwd uit één of meer cijfers.

Elk cijfer staat voor een bepaalde waarde.

Van 823 heeft de 2 een waarde van 20.

De 8 staat voor het aantal honderdtallen, de 2 voor de tientallen en de 3 voor de eenheden.

Op een getallenlijn staan getallen van klein naar groot geordend.

Links van de nul staan de negatieve en rechts van de nul de positieve getallen.

De nul is neutraal.

Een getallenlijn wordt ook wel een getallenas genoemd.

Het gewicht geeft aan hoeveel iets weegt.

De standaardmaat is de gram, afgekort tot g.

In de natuurkunde hebben we het over massa.

De massa wordt uitgedrukt in kg.

Je zoekt naar de grootste gemene deler om een breuk te vereenvoudigen.

De afkorting is ggd.

Dit is het getal waardoor je de teller en de noemer deelt.

Gemene in de betekenis van gemeenschappelijke.

Iets dat je kunt meten, wordt een grootheid genoemd.

Bekende grootheden zijn: lengte, omtrek, oppervlak(te), inhoud, gewicht, tijd en snelheid.

Een grootheid wordt uitgedrukt in een maat ofwel in een eenheid.

Van de grootheid lengte is de standaardmaat de meter.

Bijvoorbeeld de lengte is 10 meter.

24 > 11 betekent dat het getal 24 groter is dan 11.

> is het 'groter dan' teken.

Links van dit teken staat het grootste getal.

H

Getallen die bij elkaar horen, worden tussen haakjes geplaatst.

Bijvoorbeeld: ( 5 + 8 ) x 4 = 13 x 4 = 52

Van een getal de helft nemen, heet halveren.

Het getal wordt dan twee keer zo klein.

De helft van 24 vind je door 24 door 2 te delen.

Dus 24 : 2 = 12.

Een hoek is voor te stellen als deel van een cirkel.

Een hoek wordt gevormd door twee benen die vanuit het hoekpunt vertrekken.

Een hoek kan scherp, recht, stomp of gestrekt zijn.

Een hoek druk je uit in graden. Het symbool is º.

I

De inhoud geeft het volume aan van een ruimtefiguur.

De inhoud wordt uitgedrukt in een inhoudseenheid.

Met woordformules bereken je de inhoud.

K

Je zoekt naar het kleinste gemene veelvoud om de noemers van breuken gelijk te maken.

De afkorting is kgv.

Het kgv wordt de nieuwe noemer.

Gemene in de betekenis van gemeenschappelijke.

De kilo is een voorvoegsel.

De kilo heeft een waarde van 1000.

1 kg = 1000 g.

16 < 28 betekent dat het getal 16 kleiner is dan 28.

< is het 'kleiner dan' teken.

Links van dit teken staat het kleinste getal.

Bij kolomrekenen worden de getallen onder elkaar geplaatst om er gemakkelijker mee te kunnen rekenen.

Het kleinste getal plaats je onder en het grootste getal boven.

Je kunt kolomomsgewijs optellen, aftrekken en vermenigvuldigen.

Op MijnRekensite leer je kolomrekenen op de moderne manier en op de traditionele manier met onthouden.

Op de moderne manier reken je van groot-naar-klein of van klein-naar-groot.

Met een komma geef je een decimaal getal aan.

Voor de komma staan de helen en na de komma de decimalen.

Verwar de komma niet met een punt voor het scheiden van de duizendtallen.

Bij keer 10 verschuift de komma één plaats naar rechts. En bij keer 100 twee plaatsen naar rechts.

Bijvoorbeeld: 5,41 x 10 = 54,1.

Bij delen door 10 verschuift de komma één plaats naar links. Enzovoort.

Een kommagetal is een getal met één of meer cijfers na de komma.

Bijvoorbeeld: 5,371

De cijfers na de komma worden decimalen genoemd.

Een kommagetal wordt ook wel een decimaal getal genoemd.

Een kubus is een ruimtefiguur met zes zijvlakken en acht hoekpunten.

De zijvakken zijn vierkanten.

Kwadrateren is het vermenigvuldigen van een getal met datzelfde getal.

62 = 6 x 6 = 36.

Spreek 62 uit als 'zes-in-het-kwadraat'.

Een kwart betekent 'één-vierde-deel' van het geheel.

De breuk 1/4 deelt het geheel in vier gelijke delen.

Om het kwart van een getal te vinden, deel je door vier.

Een kwartier is een kwart deel van een uur.

L

De lengte, breedte, diepte, hoogte, afstand en omtrek worden uitgedrukt in een lengte-eenheid.

Dit is een maat voor hoe lang of groot iets is.

Een lijn is wiskundig gezien, opgebouwd uit oneindig veel punten en heeft géén begin- en eindpunt.

Een lijnstuk is een deel van een lijn met een begin- en eindpunt.

Vaak wordt met een lijn een lijnstuk bedoeld.

Een lijndiagram geeft (meestal) een verandering in de tijd aan.

Bijvoorbeeld de gewichtstoename van een baby in het eerste levensjaar.

Zo'n grafiek wordt ook wel een lijngrafiek genoemd.

De liter is een maat voor de inhoud.

Het symbool voor liter is l of L.

1 liter = 1 dm3.

M

De maat waarin we een grootheid meten, wordt een eenheid genoemd.

Een grootheid is iets dat je kunt meten, zoals de lengte, oppervlakte en inhoud.

Meten we bijvoorbeeld de lengte, dan hebben we het over een lengtemaat die in een lengte-eenheid wordt uitgedrukt.

Machtsverheffen is het vermenigvuldigen van een getal een aantal keren met zichzelf.

43 = 4 x 4 x 4 = 64.

4 heet het grondtal.

3 heet de exponent.

Spreek de macht 43 uit als 'vier-tot-de-macht-drie'.

Lees de theorie over negatieve machten.

Om te meten worden meetinstrumenten gebruikt zoals een: liniaal, rolmaat, meetlint, kilometerteller, maatbeker, weegschaal, digitale klok, thermometer.

Bij het domein meetkunde gaat het over het herkennen van en rekenen aan vlakke en ruimtelijke figuren.

Bij het domein meten gaat het om het gebruik en (om)rekenen van maten en meeteenheden.

De lengte of afstand wordt uitgedrukt in meter(s).

Het symbool is m.

De inhoud wordt weergegeven in kubieke meter(s).

Het symbool is m3.

De inhoud van een kubus is lengte x breedte x diepte.

De oppervlakte wordt uitgedrukt in vierkante meter(s).

Het symbool is m2.

De oppervlakte van een vierkant is lengte x breedte.

Het systeem van maten en eenheden wordt het metrieke stelsel genoemd.

Dit stelsel is in de tijd van Napoleon ingevoerd.

Voor die tijd was er een grote wirwar aan maten.

N

Een negatief getal is een getal kleiner dan nul.

Zo'n getal is te herkennen aan het minteken.

Het tegengestelde getal van -6 is 6.

De negenproef is een manier van rekenen om de uitkomst van een vermenigvuldiging te controleren.

Je gebruikt daarbij géén rekenmachine.

De noemer van een breuk is het getal onder de deelstreep.

Een ander woord voor deelstreep is breukstreep. 

O

De omtrek bereken je door de lengtes van de rand van een voorwerp op te tellen.

Op MijnRekensite leer je de omtrek berekenen van bekende vlakke figuren.

Vaak maak je gebruik van een woordformule.

De omtrek wordt uitgedrukt in een lengte-eenheid. 

Een oneven getal is een geheel getal dat niet deelbaar is door 2.

27 is oneven want 27 : 2 = 13 met een rest van 1.

De oppervlakte is een maat voor het oppervlak van een vlakke figuur.

Het oppervlak is het gebied dat je kunt bedekken.

Met woordformules bereken je de oppervlakte.

De oppervlakte wordt uitgedrukt in een oppervlakte-eenheid.

Optellen is een rekenkundige bewerking waarbij je de som berekent.

Bijvoorbeeld 12 + 24 + 33 = 69.

De getallen 12, 24 en 33 heten de termen.

Een optelsom wordt ook wel een erbijsom genoemd.

P

Het getal π heb je nodig om aan ronde voorwerpen te rekenen.

De π, spreek uit als pi, is een letter uit het Griekse alfabet.

pi = 3,141592654.... 

Een positief getal is een getal groter dan nul.

Een positief getal is te herkennen aan het plusteken.

Meestal laat men de plus weg.

Een priemgetal is een heel getal dat groter is dan één, en dat alleen door één en door zichzelf is te delen.

Een priemgetal heeft dus precies twee delers.

Het getal 7 is een priemgetal, de twee delers zijn 1 en 7.

Eén procent ofwel 1% betekent één honderdste deel van het grote geheel.

Met het percentage wordt het aantal procenten bedoeld.

Woordformule: deel van geheel : geheel  x 100 = percentage in procenten.

Voorbeeld: 4 : 10 x 100 = 40%

Van het percentage maak je een decimaal getal om er gemakkelijker mee te rekenen.

Voorbeeld: 5% van 60 = 0,05 x 60 = 3.

Het product is de uitkomst van een vermenigvuldiging.

Van 8 x 3 = 24, is 24 het product.

De getallen 8 en 3 zijn de factoren. 

De betekenis van promille is één per duizend.

Het teken voor promille is ‰.

6‰ van 2000 = 0,006 x 2000 = 12.

Q

Het quotiënt is de uitkomst van een deling.

Het getal 12 is het quotiënt van de deling 72 : 6 = 12.

R

Een rechthoek is een vierhoek met vier rechte hoeken.

De tegenover elkaar liggende zijden zijn evenwijdig en even lang.

Een vierkant is een rechthoek met vier gelijke zijden.

De voorrangsregels bepalen de rekenvolgorde van de te nemen stappen.

Als er haakjes staan, werk je deze als eerste weg.

Daarna volgen de andere rekenkundige bewerkingen.

Je werkt van links naar rechts naar het antwoord toe.

De rest is het getal dat overblijft na een deling.

Bijvoorbeeld: 16 : 5 = 3 met rest = 1.

Een ribbe is het lijnstuk, dat twee naast elkaar liggende hoekpunten van een ruimtefiguur met elkaar verbindt.

De Romeinse cijfers worden aangegeven met letters.

Deze letters zijn om te zetten naar het tientallige talstelsel dat we tegenwoordig gebruiken. Omgekeerd kan ook.

Bijvoorbeeld de letter VIII heeft een waarde van 8. En 11 heeft een waarde van XI.

Een ruimtefiguur is een gesloten wiskundige figuur, die in de ruimte ligt.

Een ruimtefiguur heeft diepte.

Bekende ruimtefiguren zijn de: kubus, balk, prisma, piramide, cilinder, kegel en de bol.

De grensvlakken zijn platte en/of gebogen vlakken.

S

De schaal geeft de verhouding weer tussen de afmetingen van het model en de werkelijke afmetingen.

De schaal kan een verkleining of vergroting zijn.

Schaal 1 : 1000 betekent dat 1 cm in het echt 1000 cm is. 

Schatten is een manier van rekenen waarbij je met mooie getallen werkt.

Schatten doe je om snel het antwoord te vinden.

Schatten is nooit exact maar ongeveer.

De snelheid is een maat voor hoe snel iets zich beweegt.

Het symbool is m/s (lees meter per seconde).

De snelheid bereken je door de afgelegde weg te delen door de tijd.

De som is het resultaat van een optelling.

Van 8 + 3 + 11 = 22, is 22 de som.

De termen zijn 8, 3 en 11.

Een staafdiagram geeft informatie overzichtelijk weer.

De staven lopen verticaal of horizontaal. 

De lengte van de staven geeft de hoeveelheid weer.

De staven staan los van elkaar.

Een staartdeling is een handige manier om (meestal op papier) een deelsom uit te rekenen.

Het voorvoegsel geeft samen met de standaardmaat de grootte van de maat aan.

Andere benamingen voor de standaardmaat zijn standaardeenheid of standaardsymbool.

Van een lengte-eenheid is de standaardmaat de meter (m).

Statistiek gaat over het verzamelen, bewerken en presenteren van informatie. Om er vervolgens conclusies uit te kunnen trekken.

De informatie wordt overzichtelijk verwerkt in tabellen, diagrammen en grafieken.

Een rekenkundig symbool, teken of afkorting staat voor een bepaalde betekenis. 

Bijvoorbeeld het symbool voor het plusteken is + dat staat voor optellen. Het wortelteken is √ voor worteltrekken.

En zo is k de afkorting van kilogram.

T

In een tabel wordt informatie verwerkt.

Een tabel heeft rijen, kolommen en velden.

Een titel mag niet ontbreken.

Een tafel is een soort tabel met een vaste volgorde van herhaling.

Kenmerkend is de regelmaat.

We kennen de tafels van: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen

Om goed te kunnen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen, zijn er regels voor het tekenverloop.

Het betreft het juiste gebruik van de plus- en mintekens.

Bijvoorbeeld -6 x +7 = -42.

De teller van een breuk is het getal boven de deelstreep.

Een hoofdtelwoord geeft een aantal aan. Bijvoorbeeld: één, twee, drie, vijftig, duizend, enzovoort.

Een rangtelwoord geeft een volgorde aan: eerste, tweede, derde, veertigste, enzovoort.

De temperatuur geeft aan hoe koud of warm iets is.

De temperatuur wordt uitgedrukt in graden Celsius.

Het symbool is °.

Op een zomerse dag is het 25 °C of meer. 

Een term is een deel van een optelsom.

De termen van de optelsom 7 + 12 + 3 = 22 zijn de getallen 7, 12 en 3.

Het getal 22 is de som.

We rekenen tegenwoordig met het tientallige stelsel.

Een andere benaming is het decimale talstelsel.

Dit stelsel gebruikt de cijfers 0 t/m 9.

Een getal is opgebouwd uit één of meer cijfers.

In het standaard eenhedenstelsel wordt de tijd weergeven in secondes.

Het symbool is s.

Andere tijdseenheden zijn: jaar, kwartaal, maand, week, dag, uur, ...

Een toename geeft aan hoeveel iets is toegenomen ten opzichte van de oude situatie.

Bijvoorbeeld hoeveel iets duurder is geworden.

Met de oude wordt de oorspronkelijke situatie bedoeld.

De woordformule is:

Nieuw = Oud + Toename.

V

Het veelvoud van een getal, is het resultaat van een vermenigvuldiging.

Veelvouden van 6 zijn: 6, 12, 18, 24, ...

Want 6 x 1 = 6, 6 x 2 = 12, enzovoort. 

Bij het domein verbanden gaat het over het begrijpen van tabellen, diagrammen en grafieken.

Het begrijpen van (woord)formules.

Het herkennen van patronen.

Een getal twee keer zo groot maken, heet verdubbelen.

Je verdubbelt het getal 9 door dit getal met 2 te vermenigvuldigen.

Dus 9 x 2 = 18.

De omgekeerde bewerking heet halveren.

Vereenvoudigen is het kleiner schrijven van een breuk.

Zie onder 'Breuk, vereenvoudigen'.

Een verhouding geeft weer hoe getallen, lees aantallen, zich ten opzichte van elkaar verhouden.

Bijvoorbeeld de verdeling van het aantal jongens en meisje in de klas.

De verhouding 3 : 5 spreek je uit als 'drie-staat-tot-vijf'.

Bij het domein verhoudingen gaat het om het herkennen en oplossen van verhoudingsproblemen.

Een verhoudingstabel is een handig hulpmiddel om getallen om te rekenen naar de gevraagde hoeveelheid.

Bijvoorbeeld het berekenen van de prijs van 7 appels, als de prijs van 2 appels bekend is.

Vermenigvuldigen is een verkorte schrijfwijze van herhaald optellen.

De optelsom: 4 + 4 + 4 + 4 + 4 = 20, is te schrijven als een vermenigvuldiging: 5 x 4 = 20.

Een ander woord voor 'vermenigvuldigen' is 'keer' of 'maal'.

Om het verschil van twee getallen te vinden, maak je er een aftreksom van.

Het verschil van 12 en 8 is 12 − 8 = 4.

Een vierhoek is een vlakke figuur met vier hoeken en vier zijden.

Een vlak of vlakke figuur is een gesloten wiskundige figuur, die in het platte vlak ligt.

Bekende vlakke figuren zijn de: driehoek, rechthoek, vierkant, parallellogram, ruit, trapezium, veelhoek en een cirkel.

Net zoals in het verkeer, zijn er voor het rekenen regels.

Deze voorrangsregels bepalen de volgorde waarin je rekent.

Bijvoorbeeld: vermenigvuldigen gaat voor optellen.

Een voorvoegsel wordt voor de standaard eenheid geplaatst.

Samen geven deze de grootte van de maat aan.

Van kilometer is het voorvoegsel de kilo.

Bekende voorvoegsels zijn: kilo, hecto, deca, deci, centi en milli.

W

Met een woordformule geef je aan hoe iets moet worden berekend.

Bijvoorbeeld:

Omtrek driehoek = som van de zijden.

Worteltrekken is de omgekeerde bewerking van kwadrateren.

Spreek √9 uit als 'wortel-negen'.

√9 = 3, want 32 = 3 x 3 = 9.

Z

De zijden van een vlakke figuur zijn de lijnstukken waardoor een vlakke figuur wordt begrensd.

Voorbeelden: een driehoek heeft drie en een rechthoek heeft vier zijden.

De zijvlakken van een ruimtefiguur zijn de vlakken waardoor een ruimtefiguur wordt begrensd.

Bijvoorbeeld een kubus heeft acht zijvlakken.