In de wiskunde wordt een meetkundige figuur in een plat vlak een vlakke figuur genoemd. Een aantal daarvan moet je kennen. Vlakke figuren zijn gesloten figuren.
Bekijk de vlakke figuren hieronder goed en leer de namen en de kenmerken ervan uit het hoofd. Zodat je deze figuren gemakkelijk van elkaar kunt onderscheiden. En je de belangrijkste eigenschappen kent.
Overal om je heen zul je in voorwerpen vlakke figuren herkennen.
Oefenen: vlakke figuren
Wat is een vlakke figuur?
Meetkunde
Overal om ons heen zijn vlakke figuren te herkennen. Bijvoorbeeld in een tafelblad de vorm van een rechthoek. In een verkeersbord de vorm van een driehoek of een cirkel. Wat is precies een vlakke figuur?
In de meetkunde zijn vlakke figuren gesloten figuren die in het platte vlak liggen. Een vlakke figuur wordt begrensd door lijnstukken. Zo'n recht lijnstuk wordt een zijde genoemd. Een cirkel wordt begrensd door een rond lijnstuk. Zo'n lijnstuk wordt de cirkellijn genoemd.
Elke vlakke figuur heeft zijn eigen kenmerken ofwel eigenschappen. Door de oefeningen te maken, leer je deze figuren beter kennen.
Lijn en lijnstuk
In de wiskunde heeft een lijn geen begin- en geen eindpunt. Een lijn is onbegrensd. Een lijnstuk is een deel van een lijn. Een lijnstuk is dus begrensd. Hieronder is lijnstuk AB begrensd door de punten A en B. Vaak wordt met een lijn een lijnstuk bedoeld.
Figuur 1: lijn met lijnstuk
Evenwijdig
Als twee lijnen (zijden) dezelfde richting hebben, lopen deze evenwijdig. De lijnen staan dan overal even ver van elkaar af. De pijlen geven aan dat deze lijnen evenwijdig zijn. Vergelijk evenwijdige lijnen met de rails van een spoorlijn. Beide spoorstaven lopen evenwijdig. Een ander woord voor evenwijdig is parallel in de wiskunde.
Figuur 2: evenwijdige lijnen
Rechte hoek
Staan twee lijnen (zijden) loodrecht op elkaar, dan is er een rechte hoek. Loodrecht komt uit de bouwwereld. Weet je (nog) niet wat een hoek is. Lees dan eerst de theorie over hoeken door.
Eigenschappen van vlakke figuren
1. Driehoek
Willekeurige driehoek:
Een driehoek heeft drie zijden en drie hoeken.
De som van de hoeken is 180º.
Gelijkbenige driehoek (links):
Twee zijden zijn even lang.
De twee basishoeken zijn gelijk.
Gelijkzijdige driehoek (rechts):
Alle drie de zijden zijn even lang.
De hoeken zijn 60º.
Rechthoekige driehoek:
Er is een rechte hoek.
Een rechte hoek is een hoek van 90º.
2. Rechthoek (vierhoek)
Een rechthoek is een vierhoek met vier rechte hoeken.
De tegenover elkaar liggende zijden zijn evenwijdig en even lang.
3. Vierkant (vierhoek)
Een vierkant is een rechthoek met vier gelijke zijden.
4. Parallellogram (vierhoek)
Een parallellogram heeft vier hoeken.
De tegenover elkaar liggende zijden zijn evenwijdig en even lang.
5. Ruit (vierhoek)
Een ruit is een parallellogram met vier gelijke zijden.
6. Trapezium (vierhoek)
Een trapezium heeft vier hoeken.
Twee zijden lopen evenwijdig.
7. Veelhoek
Een veelhoek heeft drie of meer zijden.
Bij een regelmatige veelhoek zijn alle zijden even lang.
Hier is een vijfhoek te zien.
8. Cirkel
Een cirkel heeft een middelpunt.
De middellijn (diameter) is een lijn door het middelpunt.
De straal loopt van het middelpunt naar de cirkellijn.
De diameter is twee keer de straal.
Voortgezet onderwijs
Op de middelbare school worden de vlakke figuren uitgebreid behandeld in de wiskunde les.
© 2012 - 2024 MijnRekensite.nl