Met procenten geef je aan hoe groot iets is ten opzichte van het geheel. Het geheel ofwel het totaal van een bepaalde hoeveelheid, kan van alles zijn. Het geheel komt overeen met honderd procent. Met procenten kun je rekenen zoals optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.

Eén procent staat voor één per honderd, ofwel voor 1/100 deel van het geheel. Zo staat 20% voor 20 van de 100.

Door te delen door honderd maak je van procenten een kommagetal. Zo is 20% gelijk aan 0,2.

Met procenten kun je allerlei berekeningen maken. Bijvoorbeeld uitrekenen wat de nieuwe fiets gaat kosten, als je een korting krijgt van 10% in de opruiming.

Oefenen: procenten (1) - procenten (2)