Je weet nu:



1. Dat het voorvoegsel voor de standaardeenheid wordt geplaatst.

2. Dat het voorvoegsel samen met de standaardmaat een eenheid vormt.

3. Dat er eenheden zijn voor lengte-, oppervlakte- en inhoudsmaten.

4. Wat de namen en afkortingen van de voorvoegsels zijn.

5. Wat de waarden van de voorvoegsels zijn.