Je weet nu:



1. Wat de oppervlakte van de bekende vlakke figuren is.

2. Dat de oppervlakte wordt uitgedrukt in een oppervlakte-eenheid.

3. Dat de oppervlakte-eenheid de maat aangeeft van een oppervlakte.

4. Hoe je met woordformules de oppervlakte berekent.